Veel leidinggevenden stellen zich de vraag wat de meest effectieve stijl van leidinggeven is: moeten zij sterk sturen of integendeel hun medewerkers de ruimte geven om hun werk op hun manier uit te voeren? Er is geen algemene blauwdruk te geven. De situatie waarin de medewerker verkeert, bepaalt voor het grootste gedeelte de stijl waarmee je aan hem/haar leiding geeft.

Hersey en Blanchard hebben in 1988 naar aanleiding van het bovenstaande gegeven het model van situationeel leidinggeven ontwikkeld. Is dit model nog wel relevant vandaag? Doorheen de jaren is het model bekritiseerd geworden als ‘niet evidence based’.
Het principe ‘situationeel leidinggeven’ is geldig doorheen alle tijden en contexten. Dat verklaart ook waarom in recentere leiderschapsconcepten het ideeëngoed van Hersey en Blanchard verwerkt blijft. Voorbeelden hiervan zijn ‘gedeeld leiderschap’ (Marichal & Wouters 2019) en het concept ‘van input naar output’ van Filip Vandendriessche. (Vandendriessche 2017)

Graag laat ik jullie kennis maken met het gedachtengoed van de ‘founders’. Het is één van de brillen, referentiekaders in deze training. Ik volg het niet orthodox. Op basis van mijn ervaringen heb ik het model aangepast.

De principes van situationeel leidinggeven

Als je kinderen hebt, herken je misschien deze aanpak van leidinggeven in het opvoeden. Je voedt je kinderen op tot zelfstandigheid en je neemt de tijd om hen de verantwoordelijkheid en vrijheid te geven die daarbij horen. Wanneer je kinderen nog klein zijn, zal je meer voor hen doen dan wanneer zij op de middelbare school zitten.

De volgende vijf principes zijn belangrijk bij het zoeken naar een goede stijl van leidinggeven.

Principe 1

Er is niet één juiste stijl van leidinggeven.

Principe 2

De effectiviteit van de stijl van leidinggeven wordt bepaald door de maturiteit en de betrokkenheid van de medewerker en door de situatie.

Principe 3

Effectieve leiders kunnen hun stijl aanpassen. Gebruik van een stijl niet aangepast aan de situatie creëert demotivatie en/of disfunctioneren.

Principe 4

Elke leidinggevende heeft een eigen voorkeursstijl.

 Principe 5

Elke stijl bestaat uit een combinatie van ‘sturend’ en ‘ondersteunend’ gedrag.

Sturing

Sturen doe je door duidelijk te maken waarom, wat, wanneer, waar, met wie en (desgevallend) hoe de medewerkers opdrachten moeten uitvoeren. De mate van sturing wordt bepaald door het kennis- en ervaringsniveau van de medewerker.

Sturing houdt o.a. in:

  • duidelijke verwachtingen stellen
  • oplossingen geven
  • organiseren
  • plannen en opvolgen
  • grenzen aangeven

Ondersteuning

Bij ondersteuning geef je aandacht aan je medewerker als mens. Hier onderzoek je de motivatie. Je ondersteunt, moedigt aan en zorgt voor een goede werksfeer. De mate van ondersteuning wordt bepaald door de mate van de motivatie en het zelfvertrouwen van de medewerker.

Ondersteuning houdt o.a. in:

  • actief luisteren
  • feedback geven
  • de medewerker zelf oplossingen laten vinden
  • leren leren